Reizen, kunst en architectuur zijn al eeuwen met elkaar verbonden. Denk aan de 17e-eeuwse Grand Tour, een vormende reis langs Italiaanse kunstschatten, of de 19e-eeuwse musea, die niet alleen werden gebouwd als belangrijke centra voor kunst en wetenschap maar nadrukkelijk ook bedoeld waren als nationale symbolen en toeristische trekkers. Nu vrijwel de hele wereld reist, en musea en historische steden aan hun eigen succes ten onder gaan, lijkt er ook een harde grens bereikt: is dit het lot van alles wat mooi is, of moeten we grenzen stellen aan deze wereldwijde exploitatie van cultureel erfgoed?
Toerisme is dus relevant voor de kunstgeschiedenis. Niet alleen is een aanzienlijk deel van de wereldwijde toeristenstroom terug te voeren op de aanwezigheid van bijzondere kunstwerken en gebouwen, andersom kunnen kunstcollecties en bezienswaardige steden zonder bezoekers niet bestaan. Van peperdure restauraties van de Mona Lisa tot de restauratie van monumenten en het opknappen van hele stadscentra – ze worden mede via het toerisme terugverdiend, waarmee hun toekomst kan worden veiliggesteld. Hoe lang is dit proces van toeristificatie van cultureel erfgoed al gaande, welke ontwikkelingen kunnen we daarin onderscheiden? En welke rol speelden kunstenaars, architecten, stedenbouwers en architectuurhistorici in de ‘verpretting’ van kunst?
Docent: Sophie van Ginneken